Nog één messias
Nog één messias is een filosofisch en aandoenlijk verhaal dat zich afspeelt in het postcommunistische Rusland , waar te midden van de algehele verwarring de mensen hun zekerheden en hun dromen zijn kwijtgeraakt en waar religieuze tradities geen antwoorden meer kunnen geven.
Een land waar zomaar een messias kan verschijnen. Een messias die ook niet álle antwoorden paraat heeft. Een messias met kleine ‘m ‘.
Nog één Messias / Alla Avilova
Uitgeverij: Samsara
ISBN: 90-77228-00-4 / NUR 302
Fragmenten
Wil je andere woorden? Zoek ze dan maar
Ik werd ’s nachts wakker van een luide stem en mijn hart stopte met kloppen. Hoe lang het heeft stilgestaan weet ik niet. Ik weet alleen dat het zo begonnen is. Mijn hart werd gestopt door een Stem die buiten mij klonk. De Stem zei vier woorden: “Jij bent een messias.”
Ik was alleen in die nacht. Het was een droom, dacht ik eerst. Maar kon het niet geloven. Die nacht ook ervoer ik wat huiveren is. Vroeger dacht ik dat alleen meisjes huiveren, maar ik had het mis.
Een volgende nacht kwam. Ik kon niet slapen want ik wachtte op de Stem. Het kon toch niet zo zijn dat het bij die vier woorden zou blijven, dacht ik. Maar de Stem liet zich niet horen. De benaming “messias” liet me niet met rust. Waarom nu juist “een messias”? Zo noemen alleen gekken zich tegenwoordig. “Waarom geen andere naam?”, vroeg ik hardop.
Toen klonk het: “Wil je andere woorden? Zoek ze dan maar.”
Dat was de laatste keer dat ik de Stem op afstand hoorde. Daarna weerklonk hij in mij en vanuit mij. Hij weerklonk altijd plotseling. De mensen dachten dat ik zelf sprak, maar in werkelijkheid waren de woorden die ik uitbracht niet van mij. Ze kwamen mijn strottenhoofd binnen en wonnen daar aan klank. Mijn stem werd op zulke momenten dikker en tegelijkertijd hoger. Maar er was niemand behalve ikzelf wie dat opviel.
Ik ademde nu anders; ik ervoer mijn huid op een andere manier; ik werd onverschillig tegenover wat er om mij heen gebeurde en ik voelde me ongemakkelijk als ik gedwongen werd over mezelf te spreken. Mijn eigen uitlatingen verbaasden me. Ik sprak over dingen waar ik vroeger nog niet één gedachte aan had gewijd en deed dit met een gemak dat met geen mogelijkheid te verklaren viel. Mijn taalgebruik zat vol archaïsmen en retoriek.
Toen ik mijn zoon eens een lesje gaf zei hij: “Vader, je verliest je gevoel voor humor.” Dat was het enige echt verontrustende wat me in die eerste dagen in verwarring bracht. Zelf merkte ik ook hoe saai de toon van mijn monologen geworden was. De Stem, die ik hier met een hoofdletter noem, was met wisselende sterkte aanwezig in mijn toespraken. Als ik te lang van stof was, dan zat er teveel van mezelf in.
Trouwens, er zat ook veel van mijzelf in als de Stem krachtiger werd. Nu ik heb ervaren hoe hij zich openbaart durf ik te stellen dat zijn klank nooit zuiver kán zijn. Iedere sterveling die hem laat klinken aan anderen – of het nu een profeet is of een gewoon mens, – zegt tegelijk ook iets vanuit zichzelf. En dat is niet omdat hij dat zelf zo graag wil. Wanneer de ziel opstijgt komt er in de bewaarplaatsen van het geheugen stof van de grond dat samen met de ziel de Stem tegemoet vliegt. Elke openbaring aan de mensen krijgt iets van dat ronddwarrelende stof mee.
Ik raakte geboeid door het nadenken over begrippen en het zoeken naar woorden, zoals anderen gefascineerd raken door sport of kunst. Mijn inspanningen bleken echter niet consequent. Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar het woord waartegen ik me in eerste instantie verzette: messias. In de loop der tijd stuitte het mij steeds minder tegen de borst en ik hield ermee op uit te kijken naar een alternatief. Blijkbaar was het mijn lot om nog één messias te worden in de reeks van de vele anderen die na Jezus zijn verschenen. Ik voelde me een messias voor hen die, net als ik, ronddoolden op de begraafplaats van ‘absolute’, ‘voorgeschreven’, ‘hoge’, ‘algemene’ of ‘eeuwige’ waarheden, en dan vooral voor wie daar niet op zoek waren naar monumentale grafmonumenten maar naar de lichtstrepen ertussenin. Voor degenen die probeerden levende grond onder hun voeten te voelen, dwars door de as van de heiligdommen, de vermolmde resten van totempalen en de schil van verstorven woorden heen.
Dier in het hart
Er woont in de delta van het hart het hongerige dier Liefder. Het leeft op liefde en zuigt die op zolang ze zuiver is. Als er weinig liefde is in het hart dan krijst het Liefder waardoor er tanden bij hem groeien. Als er tanden ontstaan zijn bij Liefder begint hij aan het hart te knagen en vergeet hij de liefde. Maar als er genoeg liefde is en hij genoeg gezoogd heeft dan gaat hij vanuit de delta van het hart naar de zee van de ziel en lost daar op.
Dromers
Als voor mij, liefhebber van de natuur, in de stad iets de moeite waard is om naar te kijken dan zijn het wel bomen, maar zelfs als ik langs ze liep vielen ze me niet op. Toen ik mijn manier van kijken begon te onderzoeken bleek pas hoezeer mijn waarneming door gedachten aangetast, misvormd of vervangen was geweest. Pas op het moment dat je met je voorhoofd tegen de werkelijkheid opbotst zie je haar weer in haar volledigheid.
Met de anderen was het net zo gesteld. De meesten van ons kunnen de realiteit niet aan, ze smaakt ons niet en wat nog vervelender is: ze is onverschillig ten opzichte van ons. Als je om je heenkijkt wil je liever iets anders. Daarom zijn er ook zoveel dromers.
Met die gedachten keek ik naar de straat onder mijn raam en zorgde dat mijn aandacht geen kans kreeg te ontsnappen. Voorlopig beperkte ik mij daartoe: ik stond mezelf niet meer toe te dromen. Op dat moment besefte ik nog niet dat er in mij een enorme verandering had plaatsgevonden: ik wilde niet langer de werkelijkheid leuker maken dan ze was. Ik zag wat ik vroeger niet zag: ik zag dat de realiteit mij uitdaagde. Eerst begreep ik niet wat ze te zeggen had omdat zij zich van een taal bediende die ik nog niet kende. Die taal naar mijn eigen taal vertalen was moeilijker dan woorden te vinden voor hiërogliefen, maar de moeilijkheid van die opgave maakte het alleen maar aantrekkelijker.
Hart en ziel
Als je hart zich opent, ademt je ziel vollediger.
Namen van God
“Niemand ademt zelf”, zei ik. Mijn vrienden bleken dat niet eerder te hebben opgemerkt.
“Als we zelf zouden ademen, zouden we kunnen stoppen met ademen wanneer we dat zouden willen. Maar we kunnen alleen onze adem inhouden.”
Het gevoel, dat er ‘iets’ in je ademt, laat staan dat er ‘iemand’ in je ademt, is behoorlijk verontrustend. Maar dat gevoel verandert vroeg of laat in het egenovergestelde. Wat je bang maakt is niet dit gevoel zelf, maar de verklaring ervan. Nadat ze hersteld waren van de verwarring bedachten mijn vrienden het ‘iets’ een naam te geven. Ze wilden het niet God noemen. Ik zei zelf ‘de Ware’ in plaats van God, maar mijn vrienden zagen geen verschil. Ze zochten een totaal nieuwe naam; een die niet besmet was door de hoeders uit het verleden, niet vervuild, niet banaal, maar voor iedereen begrijpelijk en hartverwarmend. Mijn vrienden zochten lang naar woorden, maar vonden er niet een die voor iedereen aanvaardbaar was.
“Zo is het altijd geweest, en dat verander je niet”, zei ik.
De verscheidenheid van namen is niet altijd storend. Het hangt ervan af hoe je ernaar kijkt. Zie je het als iets natuurlijks of als een afwijking van de norm?
Vrijgelaten woorden op het Vissersstrand
“We voeren toch alleen maar gesprekken”, mompelde Jacob.
“Er gebeurt toch helemaal niets…” voegde Ivan toe.
En toch gebeurde er veel. Op het Vissersstrand klonk de Stem. Het maakte niet uit dat alleen ik daar vertrouwen in had. Of het nu mijn stem was of niet, hij bevrijdde de woorden. Vrijgelaten als ze waren, vlogen ze de hoofden van de mensen rond het kampvuur binnen. En wat haalden ze daar allemaal wel niet uit, die tot leven gekomen woorden! Botsend tegen de denkbeeldige constructies, die men als de verbanden tussen de verschijnselen zag, werden de woorden ratten, slangen, houtwormen. Ze knaagden aan de barrières, beten ze door, losten ze op in het gif.
Hoe groter de vrijheid van de woorden is, hoe groter het overzicht van de ruimte. Wanneer de woorden zich losrukken uit versteende uitdrukkingen en het stof der tijd van zich afschudden, beginnen ‘onwankelbare waarheden’te wankelen.
We zaten op de grond; voor onze ogen brandde het vuur, naast ons stroomde de rivier; onze gezichten werden verfrist door de wind. En het vrije denken, nadat de woorden uitgekabbeld waren, bracht de gelijkmoedige vreugde van religie. Het was een straatarme religie zonder voorschriften, regels en rituelen; een religie die noch ruggengraat, noch een omhulsel had en die, ongemerkt, werd in- en uitgeademd zoals de lucht.
Ontwikkelde mensen en armen van geest
Ik zei dat de ‘armen van geest’ diegenen zijn die niet beladen zijn met heiligdommen; die ook niet sparen, niet bewaren en niet alles met zich mee sjouwen. Ik zei tegen hen: neem voor uzelf niet meer heiligdommen mee dan u kunt dragen zonder gebukt te hoeven lopen.
Ontwikkelde mensen wisten niet wat het betekende om zonder bagage te gaan. Hun hoofd was zwaar en ze bleven lang ergens steken, dan weer hier dan weer daar, en zakten weg in de modder van het leven. Ze werden altijd door honger gekweld en dachten dat hun ziel niet genoeg te eten kreeg, maar het was hun hoofd dat daarom vroeg. Het eiste erg veel eten, maar het christendom is een arme religie. Ze hadden van hun voorouders een religie geërfd waarin het allerbelangrijkste gebod op een onbeduidende aansporing lijkt: heb uw naaste lief.
Ik zei tegen hen: “Religie is een uitweg naar de ruimte. Religie is zelfvergetelheid. Niets kan zo rechtstreeks naar zelfvergetelheid leiden als liefde voor je naaste”.
Tegen hen die beweren dat naastenliefde onmogelijk is als het met je niet goed gaat, zei ik dat iets anders onmogelijk is, namelijk: dat alles altijd goed met je gaat. Naastenliefde is de bevrijding van de droom van het ‘goede’. Het is een staat waarin je niets meer nodig hebt, zelfs niet het ‘goede’.
Vrijheid
Ontwikkelde mensen hadden nooit genoeg vrijheid. Ze beweerden graag dat ze vrijheid het allerbelangrijkste vonden, maar als ze dat echt hadden gemeend, zouden ze al lang vrij zijn geweest. Degenen die zeiden dat ze bereid waren om alles te geven voor de vrijheid, noemden meteen de prijs ervan. Maar in plaats van alles te geven voor de vrijheid, onderhandelden ze, bedongen korting en droomden ervan vrijheid gratis te verwerven. Maar als er iets is wat je niet gratis kunt krijgen dan is dat vrijheid wel. Van vrijheid krijg je precies zoveel als je ervoor hebt ingeleverd.
Als je vrij wilt zijn
Wil je vrijheid, begin dan van afscheid te houden. Neem afscheid van de dingen en van geld. Neem afscheid van je herinneringen. Neem afscheid van je wensen, gedachten, ideeën, heiligdommen en mascottes.
Neem afscheid van je dromen. Neem in de eerste plaats afscheid van de droom over je naaste, als zou het iemand zijn die altijd klaar staat, iemand die altijd trouw is, iemand die niet slaapt als je zelf last hebt van slapeloosheid, iemand die niet naar een feest gaat als jij niet uitgenodigd bent, iemand die altijd lacht als jij lacht, iemand die je altijd omhelst als je verdrietig bent, iemand die je zijn laatste hemd geeft, zijn laatste stuk brood, zijn laatste cent. Neem afscheid van de droom over het ‘altijd’ en je zult bevrijd zijn.
Geef, geef weg, geef aan anderen en je zult bevrijd worden.
Geef je tijd, geef je geld, geef je kennis, geef je spullen, zonder na te denken of het de moeite waard is.
Als je moet kiezen tussen weggeven of nemen, kies dan zonder te denken voor het weggeven. Want door die deur komt de vrijheid binnen, niet door de andere.
Voor iemand die niet gewend is te geven of die gewend is te denken dat geven verliezen is, of die alleen maar geeft als het moet, is vrijwillig leren geven hetzelfde als leren zwemmen in koud water. Als je in het water stapt en kramp in je benen krijgt, hoe kun je dan je hoofd in het water onderdompelen? Ik zal het je vertellen. Stap nog eens in dat koude water, en nog eens, en nog eens, en nog eens, en de kramp in je benen zal verdwijnen. Begin met een klein stapje, neem dan een grotere totdat het water aan je enkels reikt. Ga dan verder totdat het water je knieën bereikt. Als je wilt, ga dan stap voor stap nog verder het water in. Als je wilt, spring het water in en zwem. En je zult de zaligheid ervaren.
Ik zat met gesloten ogen
Ik zat met gesloten ogen te luisteren naar wat er gebeurde.
De stemmen van de mensen die bij het vuur zaten; het gegons van de muggen die op ons bloed afkwamen; het knisperen van brandende takken; het vogelgezang; het geruis en geritsel; het zuchten, onduidelijk door wie.
Deze, en nog een heleboel andere klanken waar geen namen voor bestaan, kwamen bijeen tot een eenmalige, tijdelijke symfonie. Het gehoor is vatbaarder voor de eenheid van het leven dan het oog dat langs de harde oppervlakte van de vormen glijdt. De hoeveelheid klanken die je hoort in een symfonie is niet belangrijk, belangrijker is de gewaarwording van de ruimte die zich via het gehoor aan je openbaart. Je ziel herinnert zich die gewaarwording omdat hij ooit daar verbleef waar het hoge en het lage gelijk zijn, waar hij wist dat niets bestendig is en dat het afgezonderd zijn niets anders is dan een opkomende golf.
Jouw vraag, jouw antwoord
Het antwoord houdt zich in de diepte van de vraag verborgen. Als je de vraag binnentreedt, zoals in een tunnel, en je loopt hem helemaal door, dan vind je het antwoord.