Hoe noem je het?

Op vakantie, ergens onderweg, zie je een middeleeuws kerkje en je stopt. De deur is open en je gaat naar binnen. Er is niemand en dat vind je juist fijn. Voor jou is deze leegte niet leeg. Je voelt iets vanbinnen. Ontroering?  Bedroefdheid? Een herinnering? Fascinatie? Dat alles tegelijk?

Misschien beleefde je iets vergelijkbaars, toen je een keer een oud icoontje op een rommelmarkt zag of mooi kerkgezang hoorde. Hoe noem je dat wat spontaan in je opleeft bij het zien van sommige christelijke beelden, symbolen, historische monumenten, begraafplaatsen of het horen van de Matthäus pasion? Een vreemd plekje? Een sentiment? Een snaar? Een wortel?

Toen ik mijzelf deze vragen stelde, boden de boeken die geschreven waren door theologen me  geen uitkomst. Als zulke auteurs het over het christendom hebben, gaan ze altijd uit van de geloofsleer van hun eigen kerk. Maar ik wilde niet uitvissen op welke manier bepaalde passages uit de Bijbel opgevat dienen te worden en welke geloofsopvatting de juiste is en welke niet. Geloof is één ding, maar culturele wortels zijn iets anders. Daarom besloot ik het Evangelie, d.w.z. de vier verhalen over Jezus in de Bijbel, toegeschreven aan zijn discipelen Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes, opnieuw te gaan lezen, maar dan voor zelfonderzoek, om er datgene proberen in te vinden wat bij mij een innerlijke weerklank zou oproepen. Dat was het enige wat mij interesseerde. De afwezigheid van enige theologische kennis kwam mijn doelstelling juist ten goede.

Waarom juist de vier Bijbelse evangeliën? Dat alle christelijke tradities hieruit voortkomen was voor mij niet de belangrijkste reden. Wat de overhand had was het verlangen mijzelf beter te leren begrijpen. De Russische cultuur betekent veel voor mij. Omdat zij altijd in dialoog is geweest met het Evangelie, zou een deel van mij ook aan deze dialoog meedoen. De evangelische beelden en betekenissen, die hun intrede in mijn bewustzijn deden via de literaire klassieken, de beeldende kunst en filosofische literatuur, moeten op één of andere manier van invloed zijn geweest op mijn manier van denken, mijn voorstelling van de betekenis van het leven en mijzelf. Het is dan ook om deze reden dat ik besloot voor mezelf te verduidelijken waar en op welke wijze mijn innerlijke wereld raakvlakken heeft met de inhoud van het Evangelie.

Wat er daarna gebeurde vertel ik in dit boek. Ik denk dat mijn zelfonderzoek, waarover ik het in het eerste deel zal hebben, ook anderen iets zeggen kan. In ieder geval voor die mensen die geen behoefte hebben aan bekering tot een kerkelijk geloof, maar die wel waardering hebben voor hun christelijke wortels of hoe je ‘het onderliggende christelijke in jezelf’ook wilt benoemen. Hiervoor bestaan geen algemeen geldende begrippen. Maar één ding is duidelijk: de levensbeschouwelijke onderlaag van iedere cultuur heeft vorm gekregen onder invloed van de historische religie die bij die cultuur hoort.

Na het lezen van de vier Bijbelse evangeliën als onderdeel van mijn zelfonderzoek las ik ze nog een keer, maar nu met een ander doel: deze keer wilde ik in de redes van Jezus vinden wat voor hemzelf  het belangrijkste moet zijn geweest en dat ook van belang zou kunnen zijn voor niet-gelovigen. In Deel 2 van het boek vertel ik over het resultaat van deze zoektocht.

Dit boek is op persoonlijke titel geschreven en ik zal de lezer aanspreken met “jij”, zoals dat onder vrienden gebruikelijk is. Ik heb mijn eigen verhaal als voorbeeld genomen om te laten zien wat een zeer persoonlijke lezing van het Evangelie te bieden heeft voor het erkennen van een verbinding tussen de eigen innerlijke wereld en deze belangrijke brontekst in de Europese cultuur.

Wat ik hier vertel over de evangelische levensfilosofie is verbonden aan de uitspraken van Jezus. Samengebracht tonen deze uitspraken het universele karakter van zijn levensinzichten, waarvan de essentie niet gebonden is aan een statutair geloof of deelname aan kerkelijke rites.

 

De eerste keer

De eerste keer dat ik de Bijbel  ter hand nam was toen ik studeerde aan de  letterenfaculteit van de Staatsuniversiteit van Moskou. Dit gebeurde op de manuscriptenafdeling van de Russische Staatsbibliotheek (toen nog de Leninbibliotheek), waar ik onderzoek deed voor mijn afstudeerscriptie. Het onderwerp van die scriptie was het Oudrussische apocriefe geschrift De gang van de Moeder Gods langs de kwellingen.

De Bijbel, in een uitgave van vóór de Revolutie van 1917, stond gewoon op één van de planken in de leeszaal van de manuscriptenafdeling, wat in de Sovjettijd op openbare leeszalen absoluut onmogelijk was. Ik kon de Bijbel iedere dag lezen als ik dat gewild zou hebben, maar dat verlangen  had ik niet. Voor het werk aan mijn scriptie was het  ook niet nodig, maar op een dag werd ik plotseling gegrepen door nieuwsgierigheid.  Dus opende ik het Evangelie van Matteüs, het eerste boek van het Nieuwe Testament.

Ik herinner me nog steeds heel goed wat er toen gebeurde. Ik begon me een weg te worstelen door de genealogie van Jezus, de omstandigheden rond zijn geboorte en de gebeurtenissen in zijn jeugd. Ik verwachtte steeds iets uitzonderlijks – bepaalde passages of uitspraken – tegen te komen, wat het verbod op dit boek in de Sovjet-Unie zou rechtvaardigen. Er werd verteld over hoe Jezus naar Johannes de Doper was gegaan die hem doopte, vervolgens over zijn verblijf in de woestijn en zijn tweestrijd met de duivel. Eindelijk begon Jezus zijn leer te verkondigen. En wat zegt hij als eerste? Dat wat hij van Johannes de Doper heeft gehoord: “Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!” Hier verloor ik mijn geduld en stopte ik met lezen.

Bij Johannes de Doper had ik die woorden aan me voorbij laten gaan, zoals een kleine halte op het traject van een hogesnelheidstrein, waar niet wordt gestopt. Maar het feit dat Jezus deze woorden herhaalde irriteerde me, alleen al omdat hij de woorden van iemand anders gebruikte en niet met zijn eigen boodschap kwam. Met mijn twintig jaar stond dit me al bij voorbaat niet aan.

Ten tweede waren het de woorden zelf. Alleen al dat ‘tot inkeer komen’ wat berouw, spijt en schuldbesef impliceert. Publiekelijke boetedoeningen die vergezeld gaan van  zelfverwijt en zelfbeschuldiging associeerde ik met de stalinistische showprocessen van het eind van de jaren 1930. “Het koninkrijk van de hemel is nabij” interpreteerde ik als de belofte van een paradijs. Maar ik had helemaal geen behoefte aan een paradijs.

De tweede keer dat ik het Evangelie begon te lezen was dertig jaar later. Toen ik voor een nieuwe wending in mijn leven bleek te staan, nam ik mij voor om tenminste het Evangelie van Matteus nog eens te lezen. De oorzaak van dit voornemen was een andere dan eerst: nu was ik – typisch voor deze levensfase – meer dan voorheen geïnteresseerd in mijn eigen wortels. Toen ik mij ten doel stelde mijn ‘wortels’ beter te begrijpen, liep het dan ook anders.

 

Liefde en toorn

Agape betekent liefde zonder begeerte. Het is geen hartstochtelijke liefde. Agape is een evenwichtige vlam, terwijl passie een onbeheersbaar vuur is, een brand.

In het Evangelie is er geen enkel personage wiens gedrag altijd en overal de passieloze agape vertoont. In principe vertoont alleen Jezus haar in zijn houding, maar zelfs hij doet dat niet altijd en overal. Zoals gezegd zijn passievolle gedragingen ook hem niet vreemd.

Na Jezus’ overlijden gingen de apostelen – zijn twaalf meest naaste discipelen –  zijn leer verspreiden.  Het was juist de apostel en evangelist Johannes, volgens de overlevering de meest geliefde leerling van Jezus, die het belang van agape bijzonder vaak onder de aandacht bracht.

In geen enkel ander van de drie overige Evangeliën roept Jezus zo vaak op tot de naastenliefde als in het Evangelie van Johannes.

 Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben. (Johannes 13:34)

Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn.’(Johannes 13:35)

 Als je mij liefhebt, houd je dan aan mijn geboden. (Johannes 14:15)

Ik heb jullie liefgehad, zoals de Vader mij heeft liefgehad. Blijf in mijn liefde: je blijft in mijn liefde als je je aan mijn geboden houdt, zoals ik me ook aan de geboden van mijn Vader gehouden heb en in zijn liefde blijf. (Johannes 15:9-10)

Mijn gebod is dat jullie elkaar liefhebben zoals ik jullie heb liefgehad. (Johannes 15:12)

Dit draag ik jullie op: heb elkaar lief. (Johannes 15:17)

En dit is dezelfde apostel Johannes aan wie het auteurschap van de Apocalyps wordt toegeschreven, het laatste boek van het Nieuwe Testament, dat brandt van woede en waarin de universele rampen worden beschreven die voorafgaan aan de wederkomst van Jezus Christus.

Er staan ook veel woedende woorden in het Evangelie van Johannes. Of ze ook daadwerkelijk zo zijn uitgesproken kunnen wij wederom niet weten. Het is mogelijk dat deze passievolle uitspraken van Johannes zelf zijn gekomen en zo bewaard zijn gebleven in het geheugen van zijn naaste medegelovigen. Men neemt aan dat één van hen ze gebruikt heeft bij het opstellen van de tekst van het Evangelie van Johannes.

Het lijkt erop dat de apostel Johannes ook daadwerkelijk gekenmerkt werd door opvliegendheid. In het Evangelie van Marcus (3:17) wordt vermeld dat Jezus Johannes en zijn broer Jakob “de zonen van de donder” noemde. De grotere wisselvalligheid tussen agape en toorn in het Evangelie door Johannes dan in de andere drie Evangelies kan dan wellicht eenvoudig verklaard worden door de menselijke factor. In dit Evangelie zijn immers ook Jezus’ oproepen tot passieloze agape bijzonder emotioneel.

Johannes werd ook een theoloog genoemd. Marcus begint zijn Evangelie met dat wat er bij de oudtestamentische profeten is geschreven, Mattheüs bij de stamboom van Jezus, Lucas bij de voorgeschiedenis, maar Johannes vangt aan met een theologische stellingname:

 In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God.  Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat.   In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen.  Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen. (Johannes 1:1-5)

‘Het woord’ is de vertaling van het Griekse ‘logos’, maar valt hier niet geheel mee samen, want ‘logos’ betekent in de Griekse taal ook nog ‘rede’. Als er in dit fragment in plaats van ‘het woord’ ‘de rede’ had gestaan, dan zou de betekenis van het gezegde nog duidelijker naar voren komen: God is Rede. De hogere rede, zoals diegenen zeggen die het gebruik van het woord God vermijden. Maar diegenen die het woord God wel gebruiken zouden op deze manier het eerste gedeelte van het gebod over de liefde beter kunnen begrijpen, waarin wordt gesproken over de liefde voor God “met je hele hart, je hele ziel en je hele verstand.”

Aan de apostel Johannes worden ook andere veelbetekenende woorden over God toegeschreven, die wijd verbreid zijn geraakt: God is liefde. Deze woorden staan niet in zijn Evangelie, maar in één van de brieven aan zijn medegelovigen in het Nieuwe Testament. Hierin wordt ook uitgelegd waarom dit zo is:

Geliefde broeders en zusters, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde komt uit God voort. Ieder die liefheeft is uit God geboren en kent God.  Wie niet liefheeft kent God niet, want God is liefde. (…) Niemand heeft God ooit gezien. Maar als we elkaar liefhebben, blijft God in ons en is zijn liefde in ons ten volle werkelijkheid geworden.  Dat wij in hem blijven en hij in ons, weten we doordat hij ons heeft laten delen in zijn Geest. (…) Wij hebben Gods liefde, die in ons is, leren kennen en vertrouwen daarop. God is liefde. Wie in de liefde blijft, blijft in God, en God blijft in hem. (1 Johannes 4:7-8, 12-13,16)

Als we aannemen dat de apostel Johannes daadwerkelijk dichter bij Jezus stond dan wie ook en daarnaast ook nog eens het talent van een theoloog bezat, dan kunnen we in zijn uitspraken over God en liefde een belangrijke aanvulling zien op de leer over agape.

Deze leer vormt het hart van zowel het christendom als spirituele filosofie als godsdienst. Het christendom geeft een metafysische dimensie aan de liefde, of beter: ze stelt ons in staat om in de liefde die dimensie te leren begrijpen.

Liefde is als verschijnsel niet gelijk aan de andere verschijnselen die wij kennen. Natuurlijke en sociale verschijnselen kennen een oorzaak. De mens is zonder reden in staat tot agape. Agape is een fenomeen dat nergens door verklaard kan worden. Ze kan alleen van God komen, zoals het wordt voorgesteld in het christendom. Want God is liefde.

In het artikel Het enige gebod, dat hij kort voor zijn dood schreef, wist Lev Tolstoj in één alinea de essentie van het christendom en zijn betekenis voor het religieuze werelderfgoed uit te drukken:

Geloof in het ene liefdesgebod is een geloof in onze capaciteit de God in onszelf te leren kennen. We kunnen Hem slechts van die kant kennen waar Hij zich aan ons openbaart. Hij openbaart zich juist in de liefde aan ons. We kunnen God niet volledig kennen. Maar als we liefde ervaren, ervaren we zijn aanwezigheid en beseffen we waarvoor we geboren zijn. Het geloof dat je God op zo’n manier kunt leren kennen kwam tot uitdrukking in diverse religieuze tradities, om te beginnen in Egypte en India. Op zijn duidelijkst tref je dit geloof aan in de leer van Jezus Christus.