De buiging van het vraagteken

Slechte reputatie

Er is een oud verhaal over een huisbaas en een bediende. Ik vertel het zoals ik het gehoord heb.

Een rijke Romein zocht een nieuwe hulp voor in huis. Het was moeilijk goede bedienden in Rome te vinden. Uiteindelijk kwam er een man bij hem die in alle opzichten ideaal was, behalve wat zijn geloof betrof: de man was christen. Er deden allerlei verhalen de ronde in het imperium over de christelijke sekte, en verstandige Romeinen lieten christenen niet in hun huis. Onze Romein was ook verstandig. Maar hij was erg moe van het zoeken naar een bediende en hij zei tegen de christen:

“Ik neem jou aan als mijn bediende, maar onder één voorwaarde: je praat nooit met mij over je geloof.”

De christen beloofde dat en werd aangenomen.

Het imperium raakte in moreel verval. Er was overal corruptie, cynisme, hebzuchtigheid en onze goede Romein leed daar erg onder. Gelukkig had hij thuis een ander klimaat: zijn bediende hield het huis perfect schoon, alles was uitstekend verzorgd. En ondanks het vele werk was de man altijd vrolijk, vriendelijk en tevreden met zijn leven. De baas zag zijn bediende nooit boos of wanhopig, zoals hij zelf vaak was. Hij ervoer zijn bediende als een diep gelukkig mens. Op een dag vroeg hij hem:

“Vertel me eens over je geloof. Waar geloof jij in?”

Dit verhaal gaat feitelijk over daden die meer zeggen dan woorden. Maar ik zie het ook als een illustratie van de vier facetten van religieuze flexibiliteit. Zij komen een voor een in het verhaal te voorschijn.

Ten eerste was de christen flexibel: hij kwam bij een Romein werken terwijl er christenen waren die liever van honger zouden sterven dan een Romein te bedienen. Laten we aannemen dat onze christen geen dubbele agenda had en gewoon de religieuze overtuigingen van een ander in hun waarde kon laten. Met andere woorden, hij had een flexibele houding ten opzichte van een ander geloof.

Vervolgens toonde ook de Romein flexibiliteit, hoewel hij een grens trok. Hierin zie ik een voorbeeld van een flexibele begrenzing. De Romein verbood zijn bediende niet in zijn huis christen te zijn; de bediende mocht er slechts niet over zijn geloof praten. Logisch, als de Romein daar geen belangstelling voor had. Een flexibele begrenzing van religieuze flexibiliteit, zou ik zeggen.

In het huis van de Romein werd de christen niet als christen erkend, maar dat stoorde hem niet. Hij bleef toch een christen en beleefde zijn geloof zonder dat de Romein daar iets van merkte. En zonder frustratie door de opgelegde begrenzing. Dat is in mijn optiek een flexibele omgang met religieuze beperkingen.

De baas zag dat zijn bediende gelukkiger was dan hijzelf. Hij moet ten minste één keer de gedachte hebben gehad dat de arme man aan zijn Christus meer had dan hij, een rijke Romein, aan zijn Zeus. Anders kan ik zijn nieuwsgierigheid naar het christelijke geloof niet verklaren. Toen hij de christen aannam, had hij een bepaald beeld van zijn religie. Later merkte hij dat dit beeld niet klopte. Hij was flexibel genoeg om zijn oorspronkelijke opvattingen over christenen los te laten, ondanks hun slechte reputatie. Een flexibele beeldvorming over een ander geloof, lijkt me.

Het verhaal stopt op dit punt, voor zover ik weet. Is daarmee ook alles over religieuze flexibiliteit gezegd?

Laten we dat onderzoeken met andere personages, uit onze eigen tijd.

De chef van de afdeling statistieksystemen van een grote Nederlandse bank zocht een nieuwe medewerker informatievoorziening. Het was moeilijk goede specialisten op het gebied van informatiemanagement te vinden en er was tot dan toe geen geschikte kandidaat gevonden. Uiteindelijk meldde zich iemand die in alle opzichten ideaal was, behalve wat zijn geloof betrof: de man bleek lid te zijn van een beruchte religieuze organisatie.

 

Risico

Uit het oude verhaal over de Romein en de Christen heb ik vier kenmerken gedistilleerd waarmee de religieuze flexibiliteit getypeerd kan worden.

Het zijn:

°   een flexibele houding ten opzichte  van een ander geloof;

°   een flexibele begrenzing van religieuze flexibiliteit;
°   een flexibele omgang met religieuze beperkingen;

°   een flexibele beeldvorming over een ander geloof.

Terug naar de moderne versie van hetzelfde tafereel waarmee ik hierboven begon, maar dan met één verandering: ik ga verder zonder concrete gegevens. Het lijkt me niet erg flexibel een bestaande organisatie als voorbeeld van een club met slechte reputatie te nemen. ‘Slechte reputatie’ is een oordeel over wat er in het verleden is gebeurd, voor zover je dat weet. Laten we het gewoon hebben over een sollicitant uit ‘EROSR’ (‘erkende religieuze organisatie met slechte reputatie’) en de chef van de afdeling statistieksystemen van de ‘Grote bank’.

De Chef zelf gelooft nergens in en ziet religie niet als iets belangrijks. Maar er doen allerlei verhalen de ronde over de organisatie waarvan de sollicitant lid is. Men noemt het een gevaarlijke sekte. In de media hebben ex-leden verteld over malafide praktijken en de machtszucht van de leider en zijn naaste medewerkers. Zij zouden de wereld volgens hun ideeën willen veranderen. Zowel werving van vips die het grote geld en invloed op anderen kunnen meebrengen, als infiltratie in overheidsinstellingen en financiële structuren behoren tot de werkwijzen van de sekte. Het is enkele keren in de publiciteit geweest en hoewel deze organisatie steeds naar de rechter ging en de processen tegen de laster won, overtuigde het de Chef net als veel anderen niet: met een goede advocaat kun je beschuldigingen als infiltratie best ontkrachten.

De houding van onze Chef ten opzichte van geloofsovertuigingen van anderen is nog flexibeler dan die van de Romein: iedereen mag van hem in alles geloven. Toch heeft hij net als de Romein een probleem met het geloof van iemand die bij hem wil werken. De goede man ziet een reëel risico in het plaatsen van iemand uit een EROSR dicht bij de toegang van het financiële netwerk.

In het geval van deze sollicitant kan hij niet zeggen dat religie bij de privésfeer hoort. Het gedrag van sekteleden is over het algemeen beïnvloed door hun leiders, aan wie ze absoluut gehoorzaam moeten zijn. Deze sympathieke EROSR-man zou in staat zijn vanuit zijn functie toegang tot uiterst vertrouwelijke informatie te vinden. Dit geeft toegang tot een grote macht, die de sekteleider misschien wel zoekt. De consequenties van mogelijk misbruik daarvan zijn niet te overzien.

De Chef zou liever geen EROSR-lid op zijn afdeling hebben. De Romein had in eerste instantie dezelfde reactie naar de Christen – zij het met andere redenen. Maar niet alleen de redenen zijn op dit punt verschillend, ook de mogelijkheid de omgang met een andersgelovige te begrenzen. Daarin was de Romein vrij, terwijl de Chef de mogelijkheid voor begrenzing, theoretisch gesproken, niet heeft.

Volgens de wet moet de Chef deze sollicitant aannemen: de man voldoet aan alle eisen die aan de kandidaten gesteld worden en is in professioneel opzicht beter dan alle anderen. In onze tijd mag het lidmaatschap van een EROSR in een democratisch land geen reden zijn voor afwijzing van een sollicitant of voor het aannemen van zo iemand onder bepaalde voorwaarden.

De Grondwet kent iedereen vrijheid van religie en gelijke behandeling toe. De man is lid van een officieel geregistreerde religieuze organisatie. De Chef kan niet – zoals de Romein – tegen de sollicitant zeggen: “Ik neem je aan maar je praat nooit op de werkvloer over je geloof.” Iedereen in een democratisch land heeft het recht op vrijheid van meningsuiting.

Theoretisch heeft onze Chef geen keuze, in de praktijk heeft hij die echter wel. Je kunt altijd een andere reden voor afwijzing noemen. Dat gebeurt dan ook links en rechts. En er zijn meer manieren te bedenken (en dat gebeurt ook binnen kwetsbare instellingen) om jezelf en je zaak te beschermen als de regelingen dat niet doen. Maar we hebben het niet over de wet en de omzeilingen van de regels, we hebben het over de religieuze flexibiliteit.

De vraag is: wat is flexibel in de situatie waarin onze Chef zich bevindt?

 

Sympathiek sektelid

De Chef dacht eerst ook de sympathieke EROSR-sollicitant met een smoes af te wijzen om problemen in de toekomst te vermijden. Maar hij kiest uiteindelijk voor iets beters: hij maakt gebruik van een andere maatregel die discriminatiepraktijken tegengaat, namelijk positieve discriminatie van vrouwen. Hij geeft een vrouwelijke medewerker van zijn afdeling de vacature waarop de EROSR-man solliciteert. Zij is weliswaar minder geschikt maar wel betrouwbaar, wat voor de Chef op dat moment minstens even belangrijk lijkt. Aangezien de baan van de vrouw geen toegang tot bankgeheimen met zich meebrengt, biedt hij deze aan de EROSR-sollicitant aan. De Chef wil deze man tijdens zijn proefperiode goed leren kennen, om vervolgens conclusies over zijn betrouwbaarheid te trekken en eventuele promotie te overwegen. Qua flexibele begrenzing van religieuze flexibiliteit is deze oplossing mijns inziens vergelijkbaar met die van de Romein.

De EROSR-man vermoedt dat de Chef hem wantrouwt, maar hij neemt de lagere functie aan zonder protest toont hiermee een flexibele omgang met religieuze beperkingen.  In tegenstelling tot de Christen mag hij wel met zijn collega’s over zijn religieuze opvattingen praten, maar dat doet hij niet. Maar deze man ervaart een ander soort beperking: het beperkte vertrouwen. Hij stelt zich echter soepel op. We gaan niet onderzoeken waar zijn houding vandaan komt, maar stellen gewoon vast dat de flexibele omgang met beperkingen in zijn gedrag zit.

Net zoals de Romein een bepaald beeld over het christendom had, heeft de Chef dit over de religieuze organisatie van zijn nieuwe medewerker. Al snel ziet hij dat het lidmaatschap van de EROSR-man geen problemen oplevert. Hij doet zijn werk uitstekend en is een prima teamlid. Ook de persoonlijke eigenschappen van de nieuwe medewerker maken op de Chef een goede indruk.

De man werkt hard en ondanks de hoge werkdruk is hij altijd vrolijk, vriendelijk en tevreden. De Chef vermoedt dat de EROSR-man door heeft waarom hij een lagere functie heeft gekregen. Hij vindt het soepel van hem dat hij dat rustig heeft geaccepteerd. Zo’n flexibele houding ten opzichte van beperkingen roept bij de Chef respect op, zeker in vergelijking met de veeleisendheid van anderen. Zijn vertrouwen in de nieuwe medewerker groeit. Ook zijn interesse voor deze persoon neemt toe: hij ziet bij hem geen hebzucht en ervaart hem als een diep gelukkig mens. De Chef wil meer over deze sympathieke EROSR-man weten en op een dag vraagt hij met belangstelling: “Je bent altijd zo optimistisch. Vertel’s, hoe komt dat?”

Zo ging het ook bij de Romein, toen hij de Christen beter leerde kennen en diens persoonlijke kwaliteiten begon te waarderen. De vraag van de Chef is anders geformuleerd,  maar hij stelt de EROSR-man  evengoed in staat om over diens geloofsovertuiging te vertellen.

 

De andere kant

Het verhaal over de Christen en de Romein is een christelijke parabel. Een Romeinse verteller uit dat tijdperk zou de gebeurtenissen vast op een andere manier vertellen. Waarschijnlijk zou het dan een verhaal zijn over een onverstandige Romein die een bediende van twijfelachtig allooi in dienst nam, waarna hij door hem een gevaarlijke sekte binnen werd gelokt. Voor een verstandige Romein was elke Christen in die tijd een EROSR-man.

Het standpunt van de verteller speelt ook een belangrijke rol in de moderne versie van de parabel. We hebben de situatie bekeken vanuit het perspectief van de Chef, die de plaats inneemt van de Romein. Hij wantrouwt de religieuze organisatie van de sollicitant.  Zowel zijn eigen religieuze flexibiliteit als die van de EROSR-man worden op dezelfde manier aangesproken als in de parabel over de Romein en de Christen. De Chef en EROSR-man hebben dezelfde proeven doorstaan en het verhaal kent hetzelfde einde. Maar houden wij aan dit einde hetzelfde gevoel over als bij het einde van het verhaal over de Romein en de Christen?

Ik vertelde deze twee verhalen aan een groepje kennissen. Ik hoorde hen lachen aan het eind van de oorspronkelijke parabel en zag verwarring in hun ogen na het vertellen van het tweede tafereel. Het struikelpunt bleek de slotvraag. De Chef lijkt te denken dat zijn nieuwe medewerker integer is. Dat is mogelijk, maar zeker is het niet.

‘Die ene vraag van de Chef aan de EROSR-man klopt niet als afsluiting van het tafereel, dat bedoeld is om religieuze flexibiliteit te illustreren,’ zei één van mijn luisteraars. Het verhaal voelt niet compleet. Het vervolg van het verhaal is essentieel om een conclusie te kunnen trekken. En om het begrip ‘religieuze flexibiliteit’ te kunnen onderzoeken.

In feite geldt dit mijns inziens ook voor de oorspronkelijke parabel. Wat mij betreft, zou ik graag zien dat deze parabel in alle versies aan het eind de toevoeging krijgt: ‘En de vragen blijven komen.’ De relatie van de Chef met de EROSR-man brengt mij op de constatering dat als je vragen begint te stellen, je daarmee niet te snel moet stoppen. Misschien moet je er zelfs mee blijven doorgaan. Als we vragen blijven stellen, wordt alles flexibel: de gesprekpartners, het gesprek zelf, evenals het waarnemen van elkaars overtuigingen.

Ik bewonder de grafische exactheid van het vraagteken en het uitroepteken. In diverse talen wordt er een rechte lijn met een punt eronder gezet zodra men iets met zekerheid verkondigt. En wordt er een gebogen krulletje getekend als men deze zekerheid niet heeft, of als men meer wil weten. ‘Buigzaam’ is een ander woord voor ‘flexibel’. Flexibiliteit drukt zich uit in een blijvend buigende beweging in verschillende richtingen,  het is niet één keer buigen en gebogen blijven.