Enkele losse gedachten over religieloos christendom en cultuurchristendom

Het religieloze christendom wordt meestal in verband gebracht met het gedachtegoed van de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer (1906-1945). De wereld wordt meer en meer religieloos, schreef hij aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Het christendom dat alleen in kerkgebouwen bestaat, behoort tot de verleden tijd.  Het werd een religie voor mensen die bij God verlossing van hun problemen en angsten hopen te vinden. Het zelfbewustzijn van de moderne mens is hier niet mee in overeenstemming.

Bonhoeffer had geen gelegenheid zijn visie uit te werken. Wel heeft hij een essentieel kenmerk van het religieloze christendom onder woorden gebracht: dit is het christendom voor ‘mondige mensen’ die de regie over hun eigen leven willen hebben. Om hen aan te spreken zou het hedendaagse christendom zichzelf een areligieuze taal moeten aanleren.

Verwarrende benaming

De uitdrukking religieloos christendom lijkt in eerste instantie voor zichzelf te spreken. Waarschijnlijk was dit rond het midden van de twintigste eeuw ook het geval, maar sindsdien is er veel veranderd. Vandaar dat  deze benaming tegenwoordig verwarring kan oproepen . Met het woord religie wordt heden ten dage niet meer een bepaald klerikaal ‘product’ bedoeld: men spreekt nu bijvoorbeeld ook over de ‘eigen religie’, ‘vrije religie’, ‘civiele religies’ enzovoort. Ook behelst religie een notie van spiritualiteit, terwijl de uitdrukking religieloos christendom kil en rationeel aandoet.

Ik weet nog hoe er op een bijeenkomst over dit thema in de Vrije Gemeente Amsterdam naar een alternatieve benaming werd gezocht. Elke andere term leek de lading niet goed te kunnen dekken. ‘Ondogmatisch christendom’ klonk te theologisch, ‘cultuurchristendom’ stond te ver af van Bonhoeffer, ‘werelds christendom’ deed denken aan een sociaal activiteitenprogramma van een kerk, en zo ging het ook met de alle andere voorgestelde varianten. Aangezien een goed alternatief nog gevonden moet worden, vervolg ik mijn uiteenzetting met de aanduiding religieloos christendom – bij gebrek aan beter.

Een mogelijke toekomstige ontwikkeling?

Na de Tweede Wereldoorlog onderging Europa een proces van ontkerkelijking en werd het continent religielozer dan ooit. Ontstond er een bepaalde vorm van religieloos christendom door deze ontwikkeling? Ik zocht publicaties over dit onderwerp en zag hoe weinig erover is geschreven. Ik kwam dan ook geen boek of artikel tegen waarin religieloos christendom beschouwd wordt als een voortgaande ontwikkeling die vormgeeft aan de ideeën van Dietrich Bonhoeffer.

De benaming religieloos christendom lijkt dan ook nauwelijks gebruikt te worden. Misschien heeft dit te maken met dezelfde bezwaren tegen de uitdrukking, die ook op de bijeenkomst in de Vrije Gemeente ter sprake kwamen. Is er ooit wel een christelijke stroming met een religieloze signatuur ontstaan, waarin de essentie van het Jezus evangelie niet met dogmatische geloofsvoorschriften verpakt werd? Kunnen bijvoorbeeld de quakers als een vorm van religieloos christendom gezien worden? Of bepaalde vrijzinnige stromingen? Of het christelijke humanisme?

Hoe het ook zij, je vindt in het christelijke erfgoed geen variant van religieloos christendom die zelfontwikkeling en geestelijke groei vooropstelt en die zijn spirituele beoefening ook aan niet-gelovigen beschikbaar stelt. Ik denk hierbij aan een christelijke analoog van de boeddhistische vipassana traditie die nu populair is (en waarop mindfulness trainingen gebaseerd zijn), of een uitwerking van de christelijke levensfilosofie, losgekoppeld van de christelijke dogmatiek en metafysica.

Alle grote christelijke confessies hebben zich ontwikkeld als dogmatische geloofstradities. Hun relatie tot niet-gelovigen of niet-religieuzen had eeuwen lang bekering als hoofddoel. En als je eenmaal bekeerd bent is zelfontwikkeling niet relevant meer: God of Jezus weet wat je nodig hebt en voorziet je daarin. Je mag natuurlijk altijd bidden voor meer genade. Maar dan het erbij laten.

Niet-christenen uit christelijke nesten

Sinds de jaren zestig zijn er steeds minder kerkgangers en steeds meer niet- christenen en niet-gelovigen.  De belangstelling in geloofsvoorschriften en kerklidmaatschap is aan het verdwijnen, maar dit betekent niet dat men niets met het christendom wil. Zo kunnen ook niet-gelovigen Bijbelse verhalen en hun weerklank in kunst en literatuur waarderen, en worden de christelijke deugden van naastenliefde en barmhartigheid nog altijd aangeprezen.

Één van de vele oorzaken van de stormachtige ontkerkelijking van de jaren zestig en zeventig was het bestaande beeld van het christendom als een dogmatische geloofstraditie, ingegeven door de persoonlijke ervaringen van de kerkverlaters. Maar de hang naar spiritueel inzicht in de zin van het leven verdween daarmee niet. Dat inzicht werd voortaan buiten het christendom gezocht, en dan vooral in het Oosten. In oosterse religies en leefwijzen vond men dat waar het hem of haar in het christendom aan ontbrak, zoals wegen naar transcendente ervaringen, alsmede gereedschappen voor geestelijke groei.

Geloof en beleving

“Weet je wat in deze belevingscultuur totaal ontbreekt?”, las ik een paar dagen geleden op een christelijke site. “Dat is het besef dat de mens, als hij geconfronteerd wordt met de ontzagwekkende heiligheid van God, slechts van genade kan leven”, was het antwoord. Dit ‘besef’ is in feite ook een beleving. In onze tijd is er een veel breder spectrum van spirituele beleving dan voorheen, dat is de realiteit waarin we leven. Problemen ontstaan niet zozeer door verschillen in die beleving, maar wel als men de eigen beleving boven die van anderen plaatst.

De hedendaagse ‘belevingscultuur’ werd door kerken aanvankelijk niet serieus genomen, terwijl daarin een nieuwe mentaliteit van het geestelijke leven ontstond. En daarmee ook een nieuw type ‘pelgrim’: spirituele grensgangers, ongebonden spirituelen en andere vrije geesten, die geen behoefte hebben aan een specifiek religieus geloof, maar wel aan eigen spirituele ervaringen en een dieper inzicht in het leven – ik noem deze ‘pelgrims’ verder ‘seculiere zinzoekers’. Al op korte termijn raakte hun mentaliteit ver buiten hun eigen kringen verspreid. Een persoonlijke insteek bij de benadering van tradities en het vormen van een eigen credo met elementen uit uiteenlopende bronnen komt tegenwoordig vaker voor dan de ouderwetse binding aan het geloof van ouders of voorouders. Er is een paradigmaverschuiving in het tegenwoordige geestelijke leven gekomen, deze heeft meer invloed op het innerlijke leven van de moderne mens dan de ouderwetse ‘zonde-en-genade- cultuur’.

De mentaliteit van seculiere zinzoekers en Jezus

De mentaliteit van seculiere zinzoekers strookt inderdaad niet met een kerkleer waarin zondebesef, de verlossingsleer, het Laatste Oordeel, de verwachting van de wederkomst van Jezus en het einde van deze wereld centraal staan. Maar waarom zouden seculieren hun innerlijke relatie met het christelijke van hun culturele achtergrond op één bepaalde kerkleer moeten baseren?

Elke kerkleer (en: zoveel kerken, zoveel kerkleringen) is een relatievorm met de bron achter álle uitingen van het christendom: de redes van Jezus, die naverteld werden in de vier Bijbelse evangelies. Seculiere zinzoekers zouden hiertoe een eigen, persoonlijke relatie kunnen ontwikkelen. Dit lukte bijvoorbeeld Leo Tolstoj goed, hij was dan ook de bekendste seculiere zinzoeker aan het eind van de 19e eeuw.

“Ik zie het ware christendom niet als een goddelijke openbaring en ook niet als een historisch verschijnsel; ik zie het ware christendom als de leer die het leven zin geeft”, schreef hij in Mijn kleine evangelie.

En de kerkleer dan? Leo Tolstoj:

“De kerkleer ontkent niet wat ik als het allerbelangrijkste in de leer van Christus zie; de kerkleer erkent dit ook als het allerbelangrijkste, maar op zo’n manier dat het allerbelangrijkste in de leer van Christus in de praktijk niet op de eerste plaats komt.” (uit zijn traktaat  Mijn geloof).

Laten de kernuitspraken van Jezus ook religieloze interpretaties toe?

De meerderheid van Jezus’ belangrijkste uitspraken gaat niet over zondebesef en verlossing, maar over liefde, barmhartigheid, geestelijke waarden, vrijheid, waarheid, vergevingsbereidheid, vertrouwen en het omgaan met naasten en vijanden: zaken die elk mens in alle tijden aangaan. Ze bevatten een zingeving en levensfilosofie die desgewenst ook op zichzelf kunnen staan, zonder binding met een vastgelegd geloof, zoals dit ook ten tijde van het vroege christendom het geval was. Je vindt bij Jezus zelf geen woord over de noodzaak van het hebben van tempels, priesters of een georganiseerde godsdienst.

Natuurlijk hebben de levensinzichten van Jezus een spirituele onderbouwing, maar dit hoeft niet meteen een minpunt voor alle seculiere zinzoekers te zijn. De God van Jezus is de geestelijke Vader van alle mensen. Dit godsbeeld heeft veel gemeen met de God als Schepper in de vele spirituele tradities, waar zinzoekers tegenwoordig inspiratie in vinden.

Het christendom als een universele spirituele traditie

Onze tijd vraagt blijkbaar om een nieuwe houding ten opzichte van het christelijke erfgoed. De kinderen van de kerkverlaters van de jaren 1960-‘70 hebben niet dezelfde frustraties als hun ouders destijds hebben ondervonden. Hoewel de kerkelijke leerstellingen hun even vreemd zijn als hun moeders en vaders of grootouders, hebben ze geen emotionele redenen om het christendom in zijn geheel af te wijzen. Tegelijkertijd kunnen hun ouders zich er van bewust worden dat ze een deel van hun eigen identiteit hebben afgewezen op het moment dat ze dit met het christendom deden. Beide groepen zouden iets kunnen hebben aan een benadering van het christendom als een universele spirituele traditie, losstaand van kerkelijke voorschriften. Met andere woorden, aan religieloos christendom.

In onze tijd hoeft  religieloos christendom niet de strijd aan te gaan met het traditionele christendom, laat staan het te vervangen. De religieloze vorm van het christendom kan naast de traditionele kerken bestaan, bijvoorbeeld als een netwerk van buitenkerkelijke groepen en individuen, die om welke reden dan ook in contact met elkaar willen staan.

Waarom zouden seculiere zinzoekers iets met het christelijke erfgoed willen?

Ik noem hier maar één van de vele mogelijke redenen.

Zelfonderzoek vormt een belangrijk onderdeel van de spirituele praktijk waar  veel seculiere zinzoekers voor kiezen. Wie dieper in zijn/haar eigen persoonlijkheid wil graven, komt vanzelf uit bij vragen over culturele invloeden op de vorming van de eigen mentaliteit. Deze kunnen dan aanleiding zijn om bij de eigen relaties met het christendom stil te staan, vooral als men met de eigen christelijke bagage geen vrede heeft of het jammer vindt dat deze zo weinig voor hem of haar voorstelt.

Het lijkt me goed mogelijk dat een niet-gelovige makkelijker dichter tot dit deel van de eigen identiteit kan komen met behulp van een religieloze vorm van christendom dan via een kerkelijk geloofsonderricht. Zelfs als men voldoende inspiratie en ondersteuning heeft gevonden in het boeddhisme, de kabbala of elders, kan een onderzoek van ‘het christelijke in zichzelf’ nog steeds gewenst worden. Hetzelfde geldt voor een atheïst of agnost. Bepaalde denkbeelden uit het christelijke waardenstelsel of de christelijke ethiek zijn diep in de Europese cultuur geworteld. Theoretisch gesproken, heeft iedereen die er in is opgegroeid een ‘christelijk ingrediënt’ in zijn eigen identiteit, of men dat nu wil of niet.

Uitdaging voor seculiere zinzoekers

Vele westerse zinzoekers richten zich op niet-religieuze stromingen in het boeddhisme, hindoeïsme, taoïsme en andere tradities die spirituele zelfontwikkeling ondersteunen. Maar deze ‘geestelijke emigratie’, die in eerste instantie het gemis van iets wezenlijks in het christendom voor hen compenseert, kent haar eigen problemen. De ontwikkeling van een westerling binnen een oosterse stroming kan geremd worden door zaken als taalgebrek en mentaliteitsverschillen. Daarnaast is er een gegeven dat een westerse pelgrim in het Oosten niet zal ontgaan: de meest gewaardeerde spirituele leraren daar zijn wél stevig geworteld in de geestelijke onderbouw van hun eigen cultuur. Daarbij zien ze het innerlijke conflict met de eigen culturele identiteit als een belemmering op het spirituele pad dat door hen wordt aangewezen.

Dit innerlijke conflict heeft (of beseft) natuurlijk niet iedereen. Maar dat is geen troost voor degenen die het wel ondergaan. Vaak weten ze niet wat ze ermee moeten. Maar één van de mogelijke oplossingen ligt voor hen in het verschiet.

Als spirituele grensgangers in aanraking komen met een bepaalde traditie in andere culturen, richten ze zich op de kernboodschap ervan en op de inzichten die hen aanspreken. Op dezelfde wijze kunnen zij ook met het christelijke erfgoed omgaan. Wat staat hen daartoe in de weg? Eén van de belemmeringen bestaat nog steeds uit het negatieve beeld van het christendom. Dit heb ik bijvoorbeeld gemerkt tijdens het begeleiden van mijn workshops ‘Evangelische rapsodieën voor spirituele grensgangers,’ waar deze vraag aan de orde kwam. Wel bleek dat het onderzoekend lezen van christelijke bronteksten vanuit een persoonlijke invalshoek deze afwijzende houding ten opzichte van het christendom kan veranderen. Ervaringen met andere tradities kunnen seculiere zinzoekers juist helpen de waarde van hun eigen geestelijke erfgoed anders in te schatten en een nieuwe betekenis aan ‘het christelijke in zichzelf’ te geven.

De uitdaging voor kerken

Kerken zouden zich vaker moeten afvragen welke levensinzichten ze niet-gelovigen uit de eigen tradities te bieden hebben, zonder de bijbedoeling hen te bekeren. Om dat te kunnen, moeten ze de behoeftes van seculiere zinzoekers beter begrijpen. Daarnaast zouden kerken open kunnen staan voor het idee dat er ook een religieloos christendom kan bestaan en dat het zelfs een partner kan zijn in sociale projecten waar kerkgangers en niet-kerkelijken dichter bij elkaar kunnen komen en wellicht iets van elkaar kunnen leren.