Agape-zingeving van de rebelse rabbi uit Nazareth
Geestelijke leraren laten geboden na. Een gebod is een leefregel. In het Jodendom zijn er bijvoorbeeld 613 geboden, waarvan er tien (Decaloog) als fundamenteel worden genoemd; in de Islam, waar ze ‘zuilen’ worden genoemd, zijn het er vijf. Bij Jezus is er strikt genomen maar één gebod: het gebod van de liefde. De overige zijn er om dit gebod te ondersteunen.
Liefhebben als leefregel
‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’ Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf.’
Matteüs 22:36-38
Liefde voor God en liefde voor je naasten als voor jezelf worden over het algemeen niet beschouwd als specifiek christelijke geboden. Deze geboden bestaan ook in het jodendom, maar ze zijn daar niet met elkaar verbonden. Hun vereniging is de uitdrukking van een religieuze filosofie die anders is dan het Jodendom.
Vele van Jezus’ uitspraken geven de indruk dat hij het helemaal niet als zijn missie zag om het Jodendom te vernieuwen. Hij wilde een totaal nieuwe houding ten opzichte van het leven, zichzelf en de godsdienst bieden. En deze levensvisie was niet alleen voor het uitverkoren volk voorbestemd, maar voor iedereen die “oren heeft om te horen”.
De organische verbinding tussen de liefde voor God en de liefde voor de naasten is wel specifiek voor het christendom. Op deze manier wordt liefde voor de naasten in het Evangelie meer dan een ethische gedragsregel, ze heeft hier ook een spirituele lading. De naastenliefde is hier de belangrijkste en directe uitdrukking van de liefde voor God: dat wat de ene mens een ander aandoet, doet hij ook God aan.
In het Oude Testament staat het gebod tot naastenliefde tussen de andere geboden en klinkt het anders omdat de context anders is:
Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording en laad niet omwille van een ander schuld op je door je te wreken of wrok te blijven koesteren. Heb je naaste lief als jezelf. Ik ben de HEER.
Leviticus 19:17-18
Agape
Sinds mensenheugenis helpen mensen elkaar, de één doet dat uit compassie, een ander omdat het zo hoort, nog iemand zodat hij niet langer wordt lastiggevallen door ‘arme zielen’. Het is niet noodzakelijk om te houden van degene die je helpt. In welke zin is de christelijke naastenliefde ook daadwerkelijk liefde?
Alle teksten uit het Nieuwe Testament zijn in het Oudgrieks aan ons overgeleverd. In die taal kent het Nederlandse woord ‘liefde’ een aantal analogieën.
Er bestaat eros – sensuele aantrekkingskracht of liefdespassie; philia verwijst naar liefde in vriendschap, stogo (of pragma) betekent liefde voor het gezin en familie en tot slot bestaat er agape: liefde voor allen vanuit een gevoel van innerlijke verbondenheid met andere mensen. De naastenliefde wordt in het Evangelie nu juist met dit woord aangeduid, evenals de liefde tot God.
Het is agape en niet zomaar mededogen dat schuilgaat achter de hulp aan hen die het nodig hebben, achter steun aan hen die dwaalden, achter vergeving aan hen die kwaad hebben gedaan, alsook achter de belangeloosheid waarmee al deze en andere goede daden worden verricht.
Vanuit een natuurwetenschappelijk oogpunt spreekt de liefde tot onze naasten als tot onszelf de natuurwetten tegen. De gelijkwaardigheid tussen de eigen persoon en anderen als fundamentele levenshouding lijkt niet te verenigen met het belangrijkste instinct van alle levende wezens: het instinct van zelfbehoud.
Maar agape is dan ook geen natuurverschijnsel zoals de instincten, het tilt de mens boven zijn instincten uit. Agape is de tegenhanger van het instinct.
Iedere spirituele traditie stelt mensen in staat zichzelf en het leven in een groter perspectief te zien, waarbij ze niet alleen een onderdeel van de natuur en de samenleving, ook een transcendente bestemming hebben. Vanuit dit perspectief zijn instincten slechts ‘het kleine ik’: dat wat eigen is aan onze stoffelijkheid. Zo ook is de mens in het Evangelie niet alleen stoffelijk, hij is de belichaming van de Geest. De belichaming van de Geest die een andere bestemming heeft dan andere levende wezens.
Jezus plaatste de liefde tot onze naasten hoger dan rituelen en het brengen van offers, activiteiten zonder welke een godsdienst in zijn tijd onvoorstelbaar was.
Wanneer je dus je offergave naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster je iets verwijt, laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen.
Matteüs 5:23-24
Het is duidelijk dat agape het toppunt is, dat slechts langzaam en met moeite bereikt kan worden. Dat hebben ook de apostelen ervaren, de eerste predikers van het christendom die volgens de christelijke overlevering door Jezus zelf waren uitgekozen om zijn leer over de hele wereld te verspreiden.
Dit is een fragment van de brief van de apostel Paulus aan de volgelingen van Jezus op het Griekse eiland Korinthe, over agape:
Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal. Al had ik de gave om te profeteren en doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, ik zou niets zijn.
1 Korinthiërs 13:1-2
En hier is de bekentenis van diezelfde apostel Paulus uit zijn Brief aan de Romeinen:
Immers, ik besef dat in mij, in mijn eigen natuur, het goede niet aanwezig is. Ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan ik niet. Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik.
Romeinen 7:18-19
Zoals zichzelf
In het tweede deel van het gebod over de liefde wordt gesproken over de liefde tot onze naasten. Wij zouden van onze naasten houden als van onszelf.
Heb uw naaste lief als uzelf wordt vaak uitgesproken als heb uw naaste lief. Men gaat ervan uit dat dit hetzelfde is. Maar het met inkorten van het gebod tot die vier woorden verandert zijn betekenis. “Heb uw naaste lief” gaat alleen over de liefde tot die naaste. “Heb uw naaste lief als uzelf” veronderstelt ook liefde voor jezelf. Liefde voor jezelf die niet groter dan die voor anderen moet zijn, maar ook niet minder. Heb uw naaste lief als uzelf: dit gaat over de gelijkwaardigheid tussen jou en alle anderen.
De belangrijkste christelijke confessies onderschrijven echter een andere houding naar het ik en naar anderen: van anderen houden is goed, van jezelf houden is slecht. Eigenliefde is één van de grootste zonden in het christendom. Een rechtgeaarde christen moet niet van zichzelf houden maar zichzelf als een zondaar beschouwen, berouw hebben over zijn zonden en God om vergiffenis en genade vragen. De kerkelijke praktijk bestaat uit de opvoeding, het onderhouden en het bedienen van een dergelijk zelfbewustzijn. Door de hoeders van de kerk wordt het gezien als een goed middel in de strijd tegen de ‘hoogmoed’, in hedendaagse taal bekend als egoïsme.
Iedere psycholoog zal zeggen dat dit een slecht middel is. De gevoelens van schuld en angst voor de straf voor zijn zonden, waarmee de christen leeft, zijn destructief en destructieve gevoelens hebben nog nooit iemand goed gedaan. Ook zijn ze niet in staat om het menselijke egoïsme te verdelgen. Hiervoor hebben we feitelijk bewijs: de tweeduizendjarige strijd die het christendom op deze manier met het menselijk egoïsme heeft gevoerd heeft de christenen noch hun nakomelingen minder egoïstisch gemaakt dan de volgers van andere religies.
Ik vertel dit alles slechts om die reden dat de kerkelijke uitleg over het gebod over de liefde voor onze naasten de algemene voorstelling van zaken is geworden. Bovendien wordt deze voorstelling als de enig juiste en enig mogelijke gezien, hoewel dit gebod zelf ook een ander begrip van zijn essentie toelaat. Waarom staat die vergelijking er: “als jezelf?” In het kerkelijke christendom wordt er geen betekenis aan gehecht. Maar als we dat nu wel doen? Dan ontstaat er een heel ander tegengif tegen egoïsme.
Laten we dit belangrijkste gebod in het christendom nog eens in verband brengen met de psychologie van het egocentrisme. Het is aan deze psychologie eigen om zichzelf ten opzichte van anderen naar voren te schuiven. Egoïsme wil zeggen dat je meer van jezelf houdt dan van anderen, dat je meer aan jezelf dan aan anderen denkt, dat je meer je best doet voor jezelf dan voor anderen. Berouw tonen over zo’n houding naar jezelf toe verandert deze houding niet wezenlijk. Egoïsme kan alleen bij de wortel aangepakt worden als je je bewust op een gelijk niveau stelt met anderen. Deze gelijkmaking is dan ook de essentie van het je naasten liefhebben als jezelf. Als deze vorm van liefde de gedragingen van mensen begint te bepalen, dan wordt het egoïsme in hun verhoudingen vanzelf geëlimineerd.
Egocentrisme komt voort uit onze natuurlijk neiging om onszelf van de anderen af te zonderen en om in onze eigen behoeften te voorzien. Tot op zekere hoogte is egocentrisme ons allemaal eigen. Wanneer die zelfgecentreerdheid zijn toppunt bereikt houdt een mens op de werkelijkheid buiten de kring van zijn eigen belangen waar te nemen.
Aangezien egocentrisme het bewustzijn vernauwt, zien alle spirituele tradities het als een obstakel bij het ervaren van de transcendente werkelijkheid en leren ze hun volgelingen daarom om het te overwinnen. Oftewel ze leren de natuurlijke hang naar afzondering van anderen te overwinnen en de eigen persoonlijkheid niet te identificeren met het eigen ego.
Deze ‘leerstelling’ ligt ook besloten in het Gebod over de liefde, maar ze ligt hierin niet aan de oppervlakte. Vanuit het ene perspectief wordt ze zichtbaar, vanuit een ander niet.