De ommekeer van Lev Tolstoj
‘Oorlog en Vrede’ van Lev Tolstoj is één van de beroemdste romans aller tijden. Dat zou echter de auteur koud laten, mocht hij die voorzien hebben, zeker in de laatste dertig jaar van zijn leven. Religie boeide hem toen veel meer dan literatuur – maar dan wel de religie met de betekenis en het taalgebruik, die hij, niet-gelovige, zocht.
Hoewel hij een reputatie had verworven als grootmeester der Russische letteren, schreef hij liever over zijn eigen spirituele zoektocht dan over het leven van denkbeeldige personen. Wie met dit omvangrijke deel van zijn oeuvre kennismaakt, wordt verrast door de grote hoeveelheid overeenkomsten tussen zijn kijk op spiritualiteit en de postchristelijke zoektocht. Veel vragen die hij in zijn christelijke tijd stelde, zijn nog steeds actueel. In zijn antwoorden verwoordde hij vaak datgene waarvoor we in de huidige tijd nog steeds woorden zoeken.
Levenscrisis
De wending van zijn interesse van de literatuur naar de religie was het gevolg van een levenscrisis die na de publicatie van Anna Karenina begon. Deze roman, die enkele jaren na Oorlog en Vrede uitkwam, was weer een groot succes, wat hem weinig voldoening gaf. Hij had als schrijver en als mens alles om gelukkig te zijn, en toch kreeg hij een diep gevoel van zinloosheid dat uit het niets leek te komen.
Wat hij in die periode ervaarde, beschreef hij in het autobiografische verhaal Mijn biecht. Het was zowel een verslag van zijn onderzoek naar de waarde van de Europese cultuur als van het christendom voor een mens met moderne levensvragen. Met zijn openhartige biecht, die geen priester of dominee zou willen horen, verwoordde Tolstoj de innerlijke ontreddering van de zelfbewuste en vrijdenkende mens, die geen heil in het traditionele geloof ziet en aan wie wetenschappelijke denkbeelden geen voldoening geven. Zeker niet in het vooruitzicht van ouderdom en dood. Zijn genadeloze kritiek op kerk en staat maakten het onmogelijk dit verhaal in Rusland te publiceren. Mijn biecht verscheen voor het eerst in Engeland en ging daarna de wereld in..
De impact van het boek was enorm. De ervaringen die erin omgeschreven werden, herkenden vele mensen overal in de wereld. Met Mijn biecht bereikte Lev Tolstoj grote internationale faam. Oorlog en vrede alsmede Anna Karenina moesten nog wereldklassiekers worden: zij werden in eerste instantie hoofdzakelijk in Rusland gelezen.
Nihilist
Lev Tolstoj, een telg uit het oude aristocratische geslacht, werd opgevoed volgens het Russische orthodoxe geloof. Dit nam hij slechts tot zijn 15e serieus. Daarna geloofde hij nergens in; hij noemde zichzelf nihilist. Hij bleef weliswaar lid van de kerk, maar puur formeel, net als velen in zijn milieu. De innerlijke ontkerkelijking was in die tijd al in volle gang en het nihilisme werd een van de uitdrukkingen ervan.
Schopenhauer zei Tolstoj onvergelijkbaar meer dan Jezus, en hij dacht dat dat altijd zo zou blijven. Maar tijdens zijn innerlijke crisis veranderde zijn kijk op het nihilisme. Mijn biecht is een feite een verhaal over de confrontatie van een nihilist met zijn levensfilosofie, die hem geen houvast geeft als hij in de greep komt van een existentieel eenzaamheidsgevoel. Tolstoj maakte dat rond zijn vijftigste mee. De nadering van de ouderdom en van het eind van het leven benauwden hem al lang, maar in die fase begon die benauwenis alles te overschaduwen.
Hij had een gewoonte met de boeren uit de dorpen rond zijn landgoed over het leven te praten. Hij merkte dat de diep gelovigen onder hen de dood rustig konden accepteren en daarmee sterker in het leven stonden dan hij. Daar zag hij een duidelijk voordeel van het geloof. Zo begon zijn belangstelling voor religie te groeien.
Hij begon theologische boeken te lezen en werd – na een jarenlange onderbreking – opnieuw een brave kerkganger. Hij deed beroep op zijn christelijke wortels om steviger op de grond te staan op de momenten van diepe radeloosheid die hem bleven overvallen. Maar wat hem in zijn jeugd al van het traditionele geloof vervreemde, kwam weer in de weg te staan. Zijn verstand kon geen dogma’s verteren en zijn pogingen om zich volledig aan kerkrituelen over te geven mislukten. Om de kerkleer te volgen en de eucharistie weer serieus te nemen, zou hij moeten stoppen met nadenken. Maar dat was voor hem onmogelijk. Als er vragen bij hem opkwamen zocht hij er altijd antwoorden op.
Het allerbelangrijkste
Een van de vragen was voor hem bijzonder lastig: wat bedoelen we precies als we het over het christelijke geloof hebben? Elke christelijke kerk beweerde als enige het ware christendom te vertegenwoordigen. Maar als diverse waarheden met elkaar in strijd zijn, dan is er tussen hen, volgens een elementaire logica, geen enkele die de absolute waarheid is. Wat is dan wel ‘het ware christendom’? En als er geen eenduidig antwoord bestaat, waarmee zijn wij dan allemaal als christenen bezig? Zouden we dan niet beter kunnen uitzoeken wat het allerbelangrijkste in het christendom is – dat wat voor iedereen in de christelijke wereld onbetwistbaar is?
Die laatste vraag interesseerde hem ook in een ander opzicht. Hij wilde van zijn religieuze erfgoed alleen het allerbelangrijkste hebben, en niet de complete verzameling van overleveringen, getuigenissen van wonderen en hun dogmatische vertolkingen, rituelen, sacramenten e.d. Juist het allerbelangrijkste, en alleen maar dat, had hij in gedachten toen hij zich weer tot de kerk wendde. Hij wilde uit de religieuze bodem van zijn cultuur een inzicht in zijn leven halen waarmee hij verder kon, als ouder wordende man die zich steeds minder aangetrokken voelde tot wereldse geneugten. Want met zijn nihilisme liep hij vast, soms zo erg dat hij zijn jachtgeweer op veilige afstand van zichzelf moest houden.
Wetenschappen, kunsten of filosofie, waar hij eerst een houvast zocht, konden hem niet helpen. Zij negeerden zingevingvragen, noemden iets tijdelijks als de zin van het leven of ontkenden dat het leven zin kan hebben. Slechts de religie gaat in zijn optiek echt op deze vraag in, en geeft aan zingeving een transcendent perspectief. “Hoe irrationeel en wanstaltig de antwoorden die het geloof geeft ook mogen zijn, zij hebben het voordeel dat zij bij elk antwoord de verhouding van het eindige tot het oneindige betrekken”, schreef hij in Mijn biecht.
Het onbegrijpelijke
Hij voelde dat die verhouding van het eindige tot het oneindige daadwerkelijk bestaat. Hoewel hij zich nihilist noemde, erkende hij altijd zoiets als god, echter niet als iemand die luisteren en praten kon, maar als een kracht die het bestaan grenzeloos en eeuwig maakt. “Als ik me ga afvragen waar ik in het leven uit verscheen en waar ik na mijn dood in zal verdwijnen, kan ik niet ontkennen dat er iets is, waar ik vandaan kwam en waar ik naartoe ga. Ik kan niet ontkennen dat ik uit het onbegrijpelijke in deze wereld kwam en ook naar het onbegrijpelijke ga. Dat onbegrijpelijke waar ik vandaan kwam en waar ik naartoe ga noem ik God”, schreef hij in zijn traktaat Weg van het leven, dat na Mijn biecht verscheen. Het ietsisme, noemen we tegenwoordig zo’n denkwijze.
Hoewel hij dit onbegrijpelijke ‘iets’ niet helderder hoefde te hebben, wilde hij dit godsbeeld wel in zijn levenservaringen terug kunnen vinden, en dat leek onmogelijk te zijn. Zijn zwevend besef van de spirituele dimensie had geen wortel en geen grond. Daarom zocht hij de steun bij de kerk. Dat was echter tevergeefs. Hij begon te zien waarom: de kerk en hij richtten zich op volkomen andere zaken. Terwijl hij de onvergankelijke zin van zijn leven wilde vinden, hielden kerkelijke gezagdragers en theologen zich bezig met dogmatische vraagstukken, met het bewaken van de traditie, met interne machtsverhoudingen, met statistiek en met strategieën. Als zij met elkaar over religie spraken, bedoelden zij en hij in feite niet hetzelfde. Hún religie was voor Tolstoj zinloos.
Het is nog steeds de vraag of je hun beweringen serieus zou moeten nemen. De orthodoxe leer is ‘het ware christendom’ alleen voor orthodoxen. Absoluut onbetwistbaar in de christelijke wereld waren slechts de preken van Jezus. Tolstoj ging de evangeliën bestuderen. Hij verdiepte zich in de evangelische tekst zonder zijn gedachten aan de kerkleer te meten. Toen ontdekte hij het grote verschil tussen preken van Jezus en die van de kerk: de kerkleer was dogmatisch en de oorspronkelijke christelijke leer was dat niet.
Bevindingen
Hij vernam van de kerk dat de dogma’s verband hielden met het Evangelie, maar vanuit het onafhankelijk standpunt dat hij innam was dat verband niet te vinden. De dogma’s bleken geen uitbouw van de oorspronkelijke boodschap te zijn, maar een bouwwerk apart.
Hij vond het niet nodig om diplomatieke taal te gebruiken toen hij over zijn bevindingen begon te schrijven. Hij spaarde noch de kerk, noch de gevoelens van de gelovigen toen hij de kerkleer en de daaruit voortgekomen godsdienst een zak modder noemde waarin de parels van de evangelische wijsheid verborgen lagen. Dit oordeel leidde tot zijn excommunicatie, waar hij natuurlijk niet kapot van was.
Tot zijn genoegen merkte hij dat de modder en de parels niet vergroeid waren en gescheiden konden worden. Dat werk wilde hij op zich nemen, te beginnen met de evangelische tekst. Hij vertrouwde de vertaling van het Evangelie die in gebruik was niet. Hier en daar merkte hij in de woordkeuze een echo van de kerkleer. Hij bracht zijn Grieks op peil en leerde het Aramees om uiteenzettingen van de evangelisten in hun oorspronkelijke betekenis te kunnen herstellen. Dat vond hij belangrijker dat romans schrijven.
Zo ontstond zijn grote werk in vier delen: het verhaal over zijn innerlijke crisis en spirituele zoektocht die we onder de titel Mijn biecht kennen; zijn analyse van de dogmatische theologie, de nieuwe vertaling van de vier evangeliën alsmede hun samenvoeging tot een geheel, en de ondogmatische vertolking van de authentieke christelijke leer alleen gebaseerd op de woorden van Jezus zelf. Dat hij geen theologische opleiding had, was voor zijn opzet juist een pluspunt: volgens hem kon je het oorspronkelijke in de vertellingen van de evangelisten van de latere toevoegingen het best onderscheiden zonder enige doctrine in het achterhoofd: om de parels van universele wijsheid in het evangelie op te merken, hoef je geen voorkennis te hebben. Het enige wat je moet doen, is alles wat daarmee in strijd is aan de kant te schuiven. Later maakte hij nog een samenvatting van zijn onderzoek van de evangelische tekst, die in het Nederlands werd uitgebracht onder de titel Mijn kleine evangelie.
‘Je zou denken dat dit zo simpel is dat je er geen woorden aan vuil hoeft te maken. Maar hoe vreemd het ook moge klinken, tot op heden heeft niemand ooit geprobeerd om de leer van Christus te scheiden van enerzijds de kunstmatige door niets gerechtvaardigde relatie met het Oude Testament en anderzijds van de willekeurige toevoegingen die uit de naam van de Heilige Geest zijn gemaakt en nog steeds gemaakt worden’, schreef Tolstoj in het voorwoord van dit boek.
Scheiding
Het idee van zo’n scheiding lijkt misschien simpel, maar de scheiding zelf is dat niet. Veel is afhankelijk van de denkwijze en het voornemen van degene die eraan begint. Eén ding is eenduidig: pogingen de zuivere leer van Jezus te herstellen waren in de geschiedenis van het christendom talrijk, maar nog niemand heeft zijn kernboodschap zo nauw met de behoefte van de mens aan zingeving verbonden als Lev Tolstoj: “Ik zie het ware christendom niet als een goddelijke openbaring, en ook niet als een historisch verschijnsel; ik zie het ware christendom als de leer die het leven zin geeft”, legde hij uit in Mijn kleine evangelie. Zoals bekend, las Ludwig Wittgenstein dit geschrift in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog. ‘Dat boek heeft mijn leven gered. U kunt zich niet voorstellen wat een betekenis dit werk voor een mens kan hebben’, schreef hij in een brief.
En was nog een bijzondere kant aan Tolstoj’s kijk op christendom die de betekenis van een precedent had: nog niemand vóór hem zag in het christelijke liefdesgebod een richtlijn voor persoonlijke ontwikkeling en gaf aan de geestelijke groei van de mens een religieuze betekenis. Hij herkende een spirituele praktijk in de christelijke naastenliefde. Je ontmoet de god – hoe je je hem dan ook voorstelt – pas als je de grenzen van je ‘ik’ overschrijdt, en dat gebeurt vanzelf wanneer je iemand liefhebt. Zo vertolkte hij de onlosmakelijkheid van naastenliefde en liefde voor god in het christendom. Zoals bekend, stond oorspronkelijk niet godsdienst maar levenspraktijk centraal.
Vanuit deze zienswijze gaf Tolsoj het christendom een volkomen nieuwe identiteit: een weg van een godverkenning in het leven zelf, waarvoor je geen tempels, rituelen of wonderen nodig hebt. En ook geen theologie: het liefdesgebod is al een theologie op zich – een duidelijke en voor iedereen toegankelijke theologie in een notendop.
In een van zijn laatste artikelen, geschreven één jaar voor zijn dood, legt hij deze visie kristalhelder uit in één alinea:
“Geloof in het ene liefdesgebod is een geloof in onze capaciteit de God in onszelf te leren kennen. We kunnen Hem slechts van die kant kennen waar Hij zich aan ons openbaart. Hij openbaart zich juist in de liefde aan ons. We kunnen God niet volledig kennen. Maar als we liefde ervaren, ervaren we zijn aanwezigheid en beseffen we waarvoor we geboren zijn. Het geloof dat je God op zo’n manier kunt leren kennen kwam tot uitdrukking in diverse religieuze tradities, om te beginnen in Egypte en India. Op zijn duidelijkst tref je dit geloof aan in de leer van Jezus Christus”.
Egoïsme
Maar wordt het liefdesgebod niet in elke kerkdienst ten gehore gebracht? Hoe anders was zijn opvatting over het allerbelangrijkste in het christendom dan in vergelijking met de kerkleer? In zijn traktaat «Wat is mijn geloof?» geeft Tolstoj een puntscherp antwoord op deze vraag:
“… de kerkleer ontkende niet dat wat ik als het allerbelangrijkste in de leer van Christus zag; de kerkleer erkende dat ook als het allerbelangrijkste maar erkende het zo dat het allerbelangrijkste in de leer van Christus in de praktijk niet op de eerste plaats kwam.”
Hij bedoelde er in feite hetzelfde mee als wat we tegenwoordig paradigmaverschuiving noemen. In het oorspronkelijke paradigma stond het liefdesgebod op de eerste plaats en als dat tot nu toe zo gebleven zou zijn, zou het christendom een uitdrukking van een totaal ander soort religie zijn. Dogma’s, theologie, tempels, rituelen, sacramenten, wonderen enz. zouden in die religie slechts bijzaken zijn. Je zou zelfonderzoek en zelfontwikkeling meer nodig hebben dan kerkbezoek en theologische boeken. Toen de kerkleer en een ceremoniale godsdienst vóór het liefdesgebod kwamen te staan, verloor men het allerbelangrijkste in het christendom uit zicht. Velen begonnen daardoor aan de waarde van religie te twijfelen .
De ontkenning van een spirituele dimensie in het leven maakt mensen kortzichtig, vond hij. Het beperkt hun bewustzijn tot het besef van eigen belangen. Het versterkt hun egoïsme dat henzelf en de samenleving in de spiraal van de destructie brengt. Tolstoj zag dan ook de machteloosheid van het traditionele geloof tegen het egoïstisch gedrag van mensen. Het een en het ander gaan zelfs goed samen.
Wat niet samen gaat, is egoïsme en liefde in de evangelische betekenis. Ook liefde en geweld kunnen niet samen. Hartstocht kan samengaan met geweld, maar liefde niét. Het is een hersenschim dat je voor je eigen geluk of een betere wereld moet strijden. Je bereikt meer als je een medemens zonder oordeel en belang je liefde geeft. Dat was volgens Lev Tolstoj de kernboodschap van de wijze joodse landloper uit de eerste eeuw van het tijdperk dat zijn naam draagt. Men houdt zich zo veel bezig met de vraag wie hij was, god of mens, terwijl het volkomen onbelangrijk is. Wat wel belangrijk is, is zijn inzicht in de betekenis van de liefde.
Postchristelijk
In zijn tijd werd Lev Tolstoj gezien als een scherpzinnige rebel die in zijn krachtmeting met de gevestigde orde binnen religie, cultuur en samenleving vaak aan de winnende kant was. Wat hij vooral won, waren de harten van zijn tijdgenoten. Zo kreeg hij eens een wanhopige brief van een Franse student die niet wist wat hij met zijn leven moest. ‘U bent de enige van wie ik het echte antwoord kan verwachten omdat u als enige de vragen publiekelijk gesteld had waarmee ik nu opgezadeld ben.’, schreef hij Lev Tolstoj en ontving van hem een antwoord van 28 pagina’s, in het Frans. De empathie en openheid van Tolstoj maakten op de toekomstige Nobelprijswinnaar voor de literatuur Romain Rolland (want dat was hij) even diepe ondruk als de antwoorden op zijn vragen.
Hij voelde zich betrokken bij alle mensen in nood en gaf steun aan degenen die hem om hulp of wijze raad vroegen. Zijn twijfel in de richting van de Europees cultuur, had wijde resonantie zowel in Rusland als erbuiten. Vele andere opvallende figuren in de culturele scene van de eerste helft van de 20e eeuw vonden in de inzichten van Lev Tolstoj inspiratie, denkstof of nieuwe impulsen voor hun eigen werk, waaronder Mohandas (Mahatma) Gandhi, Thomas Mann, Guy de Maupassant, Stefan Zweig, Anatole France en George Bernard Shaw.
Het was voor Lev Tolstoj vanzelfsprekend zijn eigen woorden na te leven. In zijn dagboeken en brieven vertelde hij veel over zichzelf, ook over de verkenning van zijn grenzen en mislukte pogingen ze te overschrijden. Dat maakte hij vaak mee, in het bijzonder in de conflicten met zijn vrouw die zijn levensvisie niet deelde. Zijn relatie met haar laat zien hoe ver hij zelf met naastenliefde kon komen. Vrij ver, zou je zeggen, als je meer erover weet dan de film The last station vertelt.
Met de jaren werd hij milder. In zijn latere geschriften komt er een subtieler taalgebruik in zijn beweringen, minder moralisme in zijn toon en meer empathie voor sceptici. Hij bleef het geweld in alle vormen tot het eind van zijn leven afwijzen, maar leerde sociale rebellen met een ander kijk op vormen van verzet zonder oordeel aan te spreken. Dat deed hij bijvoorbeeld in zijn essay Heil van de liefde, geschreven twee jaar vóór zijn dood.
“Laat degenen die zich voor een betere wereld bekommeren een honderdste van hun inzet en offers aan de groei van de liefde voor de medemens in zichzelf en anderen besteden! Doe je dat, dan zal je de resultaten daarvan zien, niet in een onbepaalde toekomst, zoals sociale hervormingenconcepten beloven, maar meteen. Eigen daden van liefde zullen niet alleen aan jullie zelf een enorme vreugde geven maar ook anderen aansteken”.
Hij erkende de eenheid van religies, pleitte voor de geestelijke groei en wijdde zich aan een postchristelijke zoektocht in zijn christelijke tijd. Meer dan iets anders geloofde hij in de kracht van naastenliefde. Hij hoefde niet een nieuwe profeet en helemaal niet een oprichter van een nieuwe kerk te worden. In Heil van de liefde stelt hij voor:
“Lieve vrienden, ik vraag jullie niet mij te geloven. Beproef zelf wat het je doet als je in elke situatie vanuit de liefde voor de medemens handelt. Probeer het tenminste een dag te doen, in die omstandigheden waarin die dag je brengt, en zie wat er gebeurt”.