Die vreemde nostalgie

 

Op vakantie, ergens onderweg, zie je een middeleeuws kerkje en je stopt. De deur is open en je gaat naar binnen. Er is niemand en dat vind je juist fijn. Voor jou is deze leegte niet leeg. Je voelt iets vanbinnen. Ontroering?  Bedroefdheid? Een herinnering? Fascinatie? Dat alles tegelijk?

Misschien beleefde je iets vergelijkbaars, toen je een keer een oud icoontje op een rommelmarkt zag of mooi kerkgezang hoorde. Hoe noem je dat wat spontaan in je opleeft bij het zien van sommige christelijke beelden, symbolen, historische monumenten, begraafplaatsen of het horen van de Matthäus pasion? Een sentiment? Een nostalgie? Een wortel?

 

Toen ik mijzelf deze vragen stelde, boden de boeken die geschreven waren door theologen me  geen uitkomst. Als zulke auteurs het over het christendom hebben, gaan ze altijd uit van de geloofsleer van hun eigen kerk. Maar ik wilde niet uitvissen op welke manier bepaalde passages uit de Bijbel opgevat dienen te worden en welke geloofsopvatting de juiste is en welke niet. Geloof is één ding, maar culturele wortels zijn iets anders. Daarom besloot ik het Evangelie, d.w.z. de vier verhalen over Jezus in de Bijbel, toegeschreven aan zijn discipelen Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes, opnieuw te gaan lezen, maar dan voor zelfonderzoek, om er datgene proberen in te vinden wat bij mij een innerlijke weerklank zou oproepen. Dat was het enige wat mij interesseerde. De afwezigheid van enige theologische kennis kwam mijn doelstelling juist ten goede.

 

Het was de tweede keer dat ik de Bijbel ter hand nam. De eerste keer was het toen ik studeerde aan de letterenfaculteit van de Staatsuniversiteit van Moskou. Dit gebeurde op de manuscriptenafdeling van de Russische Staatsbibliotheek (toen nog de Leninbibliotheek), waar ik onderzoek deed voor mijn afstudeerscriptie. Het onderwerp van die scriptie was het Oudrussische apocriefe geschrift “De gang van de Moeder Gods langs de kwellingen”.

De Bijbel, in een uitgave van vóór de Revolutie van 1917, stond gewoon op één van de planken in de leeszaal van de manuscriptenafdeling, wat in de Sovjettijd op openbare leeszalen absoluut onmogelijk was. Ik kon de Bijbel iedere dag lezen als ik dat gewild zou hebben, maar dat verlangen  had ik niet. Voor het werk aan mijn scriptie was het  ook niet nodig, maar op een dag werd ik plotseling gegrepen door nieuwsgierigheid.  Dus opende ik het Evangelie van Matteüs, het eerste boek van het Nieuwe Testament.

 

Ik herinner me nog steeds heel goed wat er toen gebeurde. Ik begon me een weg te worstelen door de genealogie van Jezus, de omstandigheden rond zijn geboorte en de gebeurtenissen in zijn jeugd. Ik verwachtte steeds iets uitzonderlijks – bepaalde passages of uitspraken – tegen te komen, wat het verbod op dit boek in de Sovjet-Unie zou rechtvaardigen. Er werd verteld over hoe Jezus naar Johannes de Doper was gegaan die hem doopte, vervolgens over zijn verblijf in de woestijn en zijn tweestrijd met de duivel. Eindelijk begon Jezus zijn leer te verkondigen. En wat zegt hij als eerste? Dat wat hij van Johannes de Doper heeft gehoord: “Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!”. Met mijn twintig jaar stond dit me al bij voorbaat niet aan.

Mijn eerste lezing van het Evangelie liet bij mij een gevoel van teleurstelling en verveling achter. Ik had verwacht er meer in te zullen vinden. Maar wat had ik er eigenlijk in willen treffen? Dat wist ik zelf ook niet. Ik was uit nieuwsgierigheid in aanraking met het Evangelie gekomen. De Bijbel was op dat moment verboden en verboden vruchten zouden zoet moeten smaken. Maar het Evangelie van Matteus smaakte voor mij, toen ik het proefde, niet zoet maar zuur.

De tweede keer dat ik het Evangelie begon te lezen was dertig jaar later. Toen ik mij ten doel stelde mijn culturele wortels beter te begrijpen, liep het dan ook anders. Ik ben de levensinzichten van Jezus in een ander licht gaan zien. En toen bleek dat de zingeving en levensfilosofie, die in het Evangelie  zijn vervat, mij veel nader staan dan ik aanvankelijk gedacht had.

 

Voor mij was het ook belangrijk om te ervaren dat deze filosofie niet in strijd is met de spirituele tradities van andere culturen, die ik tijdens mijn zoektocht naar de zin van mijn eigen leven had leren kennen en waarin ik inzichten had gevonden die goed samengingen met mijn eigen gedachten en gevoelens. Dit kan er dus gebeuren wanneer je de essentie van het Evangelie vanuit een persoonlijke invalshoek benadert en naar raakvlakken zoekt met je eigen innerlijke bagage, in plaats van naar de grondvesten van het christelijke geloof.

Ik denk dat ontdekkingen, die het resultaat zijn van een individuele spirituele zoektocht, niet alleen een individuele betekenis hebben. Zij kunnen bijvoorbeeld anderen duidelijker laten inzien wat hun eigen behoeften zijn. Datgene wat de verteller heeft ervaren kan anderen ook tot iets dergelijks inspireren. Of het kan hen juist in een heel andere richting brengen die meer past bij hun eigen geestelijke zoektocht.